【Ketenredeneren ②】Bouwdeel: Afwisselingsregels & Statusoverdracht
In het vorige artikel hebben we de twee basisbouwstenen van ketenredeneren geleerd: sterke schakels en zwakke schakels. Dit artikel gaat dieper in op hoe we deze schakels kunnen combineren om complete redeneringskettingen te bouwen en daaruit geldige conclusies te trekken.
Basisstructuur van kettingen
Een keten is een reeks bestaande uit kandidaatnummerknooppunten en schakels. Elk knooppunt vertegenwoordigt een kandidaatnummer (een bepaald cijfer in een bepaald vakje), en aangrenzende knooppunten zijn verbonden door sterke of zwakke schakels.
A ═ B - C ═ D - E ═ F
Waarbij:
• A, B, C, D, E, F kandidaatnummerknooppunten zijn
• ═ een sterke schakel voorstelt
• - een zwakke schakel voorstelt
• De hele keten beschrijft het logische redeneerpad van A naar F
Weergave van kandidaatnummerknooppunten
In ketenredeneren gebruiken we meestal de volgende manieren om kandidaatnummerknooppunten weer te geven:
- Positie + cijfer: zoals R3C5(4) betekent "kandidaatnummer 4 in het vakje van rij 3 kolom 5"
- Afkorting: zoals r3c5=4 of (3,5)4
Elk knooppunt vertegenwoordigt een bewering: dat kandidaatnummer is waar (dat vakje wordt met dat cijfer ingevuld) of vals (dat kandidaatnummer wordt geëlimineerd).
Afwisselingsregel voor schakels
De kernregel voor het bouwen van geldige kettingen is: sterke en zwakke schakels wisselen elkaar af. Deze regel waarborgt de geldigheid van de logische redenering.
- Sterke schakel: draagt "vals→waar" over, kan niet "waar→waar" overdragen
- Zwakke schakel: draagt "waar→vals" over, kan niet "vals→vals" overdragen
Als twee zwakke schakels achtereenvolgens worden gebruikt (waar→vals→?), kan de tweede zwakke schakel niet verder overdragen.
Alleen door afwisselend gebruik kan een doorlopende redeneringsketen worden gevormd.
Wanneer meerdere sterke schakels achter elkaar voorkomen (zoals A ═ B ═ C ═ D), lijkt dit de afwisselingsregel te schenden, maar in feite is dit geldig.
Reden: De voorwaarde voor een sterke schakel is "precies één waar en één vals", terwijl de voorwaarde voor een zwakke schakel is "hoogstens één waar". Omdat "precies één" altijd voldoet aan "hoogstens één", is elke sterke schakel tegelijkertijd ook een zwakke schakel.
Interpretatie:
A ═ B ═ C ═ Dkan worden begrepen als:
A ═ B - C ═ D (de middelste sterke schakel wordt gebruikt als zwakke schakel)Daarom is in de notatie opeenvolgende sterke schakels geen fout, maar neemt de middelste sterke schakel impliciet de rol van zwakke schakel op zich.
Patronen van geldige kettingen
Volgens de afwisselingsregel moet een geldige keten één van de volgende vormen hebben:
A ═ B - C ═ D - E ═ FKetenlengte is oneven aantal schakels (sterk-zwak-sterk-zwak-sterk)
A - B ═ C - D ═ E - FKetenlengte is oneven aantal schakels (zwak-sterk-zwak-sterk-zwak)
A ═ B - C ═ D - EKetenlengte is even aantal schakels
Kleurconcept (Coloring)
Kleuren is een krachtig denkgereedschap voor het begrijpen van ketenredeneren. We wijzen afwisselend twee "kleuren" toe aan knooppunten op de keten, die twee mogelijke waar-vals toestanden vertegenwoordigen.
- Wijs kleur A toe aan het startpunt van de keten (bijvoorbeeld blauw)
- Het volgende knooppunt dat via een sterke schakel is verbonden, krijgt de tegenovergestelde kleur B (bijvoorbeeld groen)
- Het volgende knooppunt dat via een zwakke schakel is verbonden, krijgt dezelfde kleur
- Wissel afwisselend tot het eindpunt van de keten
Logische uitleg van kleuren
Beide uiteinden van een sterke schakel zijn "precies één waar en één vals". Als één uiteinde vals is, moet het andere waar zijn; als één uiteinde waar is, moet het andere vals zijn.
Daarom zijn de kleuren aan beide uiteinden van een sterke schakel tegengesteld, wat tegengestelde waar-vals toestanden vertegenwoordigt.
Beide uiteinden van een zwakke schakel zijn "hoogstens één waar". Als we aannemen dat één uiteinde waar is (kleur A=waar), moet het andere uiteinde vals zijn.
Maar als één uiteinde vals is, is de toestand van het andere uiteinde onzeker. Daarom richten we ons bij kleuren op het geval "als het vorige knooppunt waar is", dus het knooppunt na de zwakke schakel heeft dezelfde "waar-vals aanname" als het vorige knooppunt.
(Opmerking: "kleur behouden" verwijst hier naar het gedrag bij het volgen van de "waar" toestandsoverdracht)
Knooppunten met dezelfde kleur: ofwel allemaal waar, ofwel allemaal vals
Knooppunten met verschillende kleuren: tegengestelde waar-vals toestand
Door kleuren kunnen we snel de waar-vals relatie tussen twee willekeurige knooppunten op de keten bepalen.
Twee perspectieven op statusoverdracht
Het begrijpen van ketenredeneren heeft twee complementaire perspectieven: volgen van "waar" toestand en volgen van "vals" toestand.
Perspectief één: volgen van "waar" toestandsoverdracht
Stel dat het startpunt van de keten waar is, observeer hoe deze "waar" toestand zich langs de keten verspreidt:
Stel A = waar
→ A-B is een sterke schakel, wanneer A waar is kan B waar of vals zijn, toestand onzeker
(Volgen van "waar" kan niet effectief worden overgedragen op puur sterke schakels)
Stel A = waar
→ A-B is een zwakke schakel, A waar → B moet vals zijn
→ B-C is een sterke schakel, B vals → C moet waar zijn
→ C-D is een zwakke schakel, C waar → D moet vals zijn
→ D-E is een sterke schakel, D vals → E moet waar zijn
→ E-F is een zwakke schakel, E waar → F moet vals zijn
Conclusie: A waar → F vals
Perspectief twee: volgen van "vals" toestandsoverdracht
Stel dat het startpunt van de keten vals is, observeer hoe deze "vals" toestand zich langs de keten verspreidt:
Stel A = vals
→ A-B is een sterke schakel, A vals → B moet waar zijn
→ B-C is een zwakke schakel, B waar → C moet vals zijn
→ C-D is een sterke schakel, C vals → D moet waar zijn
→ D-E is een zwakke schakel, D waar → E moet vals zijn
→ E-F is een sterke schakel, E vals → F moet waar zijn
Conclusie: A vals → F waar
Voor kettingen die beginnen en eindigen met sterke schakels:
• Startpunt vals → eindpunt waar (door volgen van "vals" toestand)
• Startpunt en eindpunt hebben tegengestelde kleuren
Voor kettingen die beginnen en eindigen met zwakke schakels:
• Startpunt waar → eindpunt vals (door volgen van "waar" toestand)
• Startpunt en eindpunt hebben dezelfde kleur
Conclusies trekken uit kettingen
Nadat we een geldige keten hebben gebouwd, hoe kunnen we daar conclusies uit trekken die kunnen worden gebruikt voor eliminatie? Dit hangt af van de structuur van de keten en de relatie tussen beide uiteinden.
Conclusietype één: zwakke schakelrelatie tussen beide uiteinden
Keten: A ═ B - C ═ D - E ═ F, en A en F bevinden zich in dezelfde rij/kolom/blok of hetzelfde vakje
Analyse:
• Als A vals → F waar (overdracht van de keten)
• Als A waar → F vals (zwakke schakel tussen A en F)
Conclusie: Ongeacht A waar of vals is, moet één van A en F waar zijn (als A vals is dan F waar, als A waar is dan A zelf waar).
Toepassing: Andere kandidaatnummers met hetzelfde cijfer die zowel A als F kunnen zien, kunnen worden geëlimineerd!
Conclusietype twee: beide uiteinden zijn hetzelfde kandidaatnummer
Keten: A ═ B - C ═ D - E ═ A (terug naar startpunt)
Analyse:
• Als A vals → ... → A waar (contradictie!)
Conclusie: A kan niet vals zijn, dus A moet waar zijn.
Conclusietype drie: kleurconflict
Analyse:
• Dezelfde kleur betekent dat hun waar-vals toestand hetzelfde is
• Zwakke schakel betekent dat ze niet tegelijkertijd waar kunnen zijn
Conclusie: Deze twee knooppunten moeten tegelijkertijd vals zijn. Alle knooppunten met dezelfde kleur zijn vals, alle knooppunten met een andere kleur zijn waar.
Afwisselende Inferentieketen (AIC)
De Afwisselende Inferentieketen (Alternating Inference Chain, afgekort AIC) is de standaardvorm van ketenredeneren. Kenmerken zijn:
- Sterke en zwakke schakels wisselen strikt af
- Begint met een sterke schakel, eindigt met een sterke schakel
- Er bestaat een zwakke schakelrelatie tussen beide uiteinden van de keten
A ═ B - C ═ D - ... - Y ═ ZWaarbij er een zwakke schakel bestaat tussen A en Z (ze kunnen elkaar zien).
Conclusie: Één van A en Z moet waar zijn, daarom kunnen andere kandidaatnummers die zowel A als Z kunnen zien worden geëlimineerd.
AIC is een krachtig raamwerk, veel specifieke technieken kunnen worden gezien als speciale vormen van AIC:
- X-Wing, Swordfish: kunnen worden beschreven met AIC
- Skyscraper: een eenvoudige AIC
- XY-Wing: drieknooppunts AIC
- XY-Chain: AIC bestaande uit puur bivalue vakjes
Praktische tips voor ketenbouw
Bij het oplossen van puzzels in de praktijk zijn enkele technieken en ervaring nodig om effectieve kettingen te bouwen:
Bivalue vakjes bieden zowel sterke schakels (twee cijfers binnen het vakje) als gemakkelijk te vinden zwakke schakels (andere kandidaten met hetzelfde cijfer in dezelfde eenheid). Ze zijn ideale startpunten voor ketenbouw.
Zoek in rijen, kolommen en blokken naar cijfers die slechts twee keer voorkomen, de conjugate pairs die ze vormen zijn een belangrijke bron van sterke schakels.
Tussen hetzelfde paar kandidaatnummers kunnen tegelijkertijd een sterke schakel en een zwakke schakel bestaan (zoals bivalue vakjes of conjugate pairs). Bij het bouwen van kettingen moet duidelijk zijn welk type schakel wordt gebruikt.
Als je een bepaald kandidaatnummer X wilt elimineren, probeer dan een keten te bouwen waarbij beide uiteinden van de keten X kunnen "zien".
- Achtereenvolgens twee zwakke schakels gebruiken (kan toestand niet overdragen)
- Zwakke schakel verkeerd beoordelen als sterke schakel (leidt tot onjuiste conclusies)
- Vergeten de relatie tussen beide uiteinden van de keten te verifiëren (kan geen conclusie trekken)
Volgende stap
Dit artikel heeft geïntroduceerd hoe kettingen te bouwen en hoe conclusies uit kettingen te trekken. In het volgende artikel zullen we bespreken:
- Verschillende toepassingspatronen van kettingen (open kettingen, gesloten kettingen, lussen)
- Geünificeerd begrip van veelvoorkomende ketentechnieken
- Gegroepeerde schakels en complexe ketenstructuren
- Discontinue lussen en geavanceerde redenering
- Basisprincipes van ketenredeneren - Herhaal concepten van sterke en zwakke schakels
- XY-ketentechniek - Specifieke toepassing van ketenredeneren
- Skyscraper techniek - Voorbeeld van eenvoudige AIC